“En hoe was het op de Filipijnen? ”, is een vraag die mij de afgelopen tijd regelmatig is gevraagd. En dan begin ik te vertellen. Het was bijzonder, zéér bijzonder, om daar te zijn. Ik heb zoveel mensen leren kennen in even zovele situaties. Ik heb college gegeven aan een seminarie en meegevierd in de kerkbank en op het altaar. Ik heb grote armoede gezien en pogingen om daar doorheen te breken. Ik heb mogen proeven hoe het is om kerk te zijn in deze hele andere wereld en deel mogen nemen aan een internationale conferentie. En zo kwam ik terug met een grote tas vol ervaringen en indrukken.
“Wat is je nu het meest bijgebleven?”, werd mij ook wel gevraagd. Dat vind ik al een moeilijker vraag om te beantwoorden. Het geheel, alles bij elkaar, zal mij bijblijven. Natuurlijk springen er ook wel momenten uit, al kan dat per keer verschillen. Het zijn zaken die te denken geven. Zo is er dat meisje van vier in een armoedig buurtje. Ze sprak prachtig Engels dankzij de inzet van haar moeder en de tekenfilms van Walt Disney. Zij vertelde dat zij lerares wilde worden. En ik dacht: als ik over 20 jaar terug zou keren en haar zou treffen, zou dit dan gelukt zijn? Of zou ze toch vissen schoonmaken en een schamel loontje bij elkaar scharrelen? En kan ik, kunnen wij eigenlijk iets doen om haar droom bereikbaar te maken?
En dan is er die enorme hoeveelheid jonge mensen die zich vol overgave inzet voor hun kerk of voor de Raad van Kerken. Dat je daarbij voor een tijd jouw eigen plannen, ander werk of familie ondergeschikt maakt, is niet vreemd. Het is allemaal voor God en vaderland. Zoiets is hier welhaast ondenkbaar. En toch wil iedereen graag jonge gezichten in de kerk zien. Dat stelt ons dus de kritische vraag hoe dat te bereiken. Zijn wij soms te voorzichtig en te vrijblijvend geworden? Kerk-zijn mag je ook iets kosten en geeft je dan als het goed is ook veel terug. Durven wij dat nog te denken en hardop te zeggen?
En dat geldt eigenlijk in het algemeen, niet eens alleen voor de jongeren. Ik voelde veel enthousiasme, gemeenschapszin en saamhorigheid in de gemeenschappen die ik bezocht. Naar de kerk gaan was een feest. Is dat de sfeer die je bij ons kunt aantreffen in de kerken? En als dat niet zo zou zijn, wat kunnen we dan doen om het beter te maken?
Een reis als deze brengt je veel in praktijk, maar ook veel om nog tijden over na te denken. Niets is immers zo zwart-wit als het soms lijkt. Het was zeer goed om zelf eens kennis te kunnen maken met de kerk, en de mensen die haar vormen, waarmee wij een zo nauwe band hebben. De IFI is voor mij geen abstractum meer. Ik heb de kerkelijke gemeenschap mogen ervaren. Het deed mij toch wel veel om als vrouwelijke priester geaccepteerd te worden en mee te kunnen vieren. De ervaringen en ontmoetingen hebben mij verder gevormd, misschien wel op manieren die ik nog niet eens ontdekt heb.
Helen Gaasbeek, assisterend-pastoor